18 februari 2016 JortRaemakers Geen categorie Borderline persoonlijkheidsstoornis “Hoe kan ik zo respectloos met haar omgaan. Ik geef haar geen enkele ruimte om het op háár manier te doen, ik negeer haar behoeftes en ondersteun haar op geen enkele manier. Ik ben alleen maar bezig met zelf te schitteren, wil het liefst zelf op de voorgrond treden en in het centrum van de aandacht staan. Ik ben totaal niet professioneel en ik deug van geen kanten.” Ik ben perplex. Dit is de borderline persoonlijkheid ten voeten uit. Zolang alles gaat zoals zij willen ben je geweldig en sta je op een voetstuk, zodra je het in hun ogen af laat weten word je tot op de bodem afgebrand en beland je in de goot. Het is deze zogenaamde flickerreactie die karakteristiek is voor de borderline persoonlijkheid. Het is een heen en weer schieten tussen de posities: Ik ben niet OK – jij bent helemaal OK en ik ben OK – jij bent helemaal niet OK. Dat is wat wij noemen: het verlaten-kind-complex. De onderliggende vrees die deze reactie in werking stelt is: “De wereld is onveilig, als ik niet oppas word ik aan mijn lot overgelaten en als ik geen moeilijkheden maak, krijg ik zeker niet de aandacht die ik zo nodig heb. Het verlangen dat onder deze vrees ligt is een diep, existentieel verlangen naar veiligheid en geborgenheid. Niet alleen het beeld dat mensen met een borderline persoonlijkheid van anderen hebben wisselt snel, ook het beeld dat ze van zichzelf hebben is aan sterke schommelingen onderhevig. Het ene moment vinden ze zichzelf waardeloos en het andere moment zijn ze veel te overtuigd van zichzelf. De kerngedachte is ook hier dat de wereld slecht en gevaarlijk is en zijzelf kwetsbaar, machteloos en minderwaardig. In hun hart vinden ze zichzelf slecht en onbeminnelijk, maar ze verlangen er hartstochtelijk naar om geaccepteerd en geliefd te worden. Dit interne conflict zorgt ervoor dat ze zich heel snel vastklampen aan mensen en vervolgens extreem bang worden hen weer te verliezen. De tragiek is dat ze zich vaak zo gedragen dat ze de verlating min of meer over zichzelf afroepen. De borderline persoonlijkheid is het resultaat van een verstoorde ontwikkeling en zij is als persoonlijkheidsstoornis opgenomen in de DSM IV standaard. Daarmee is het een ‘officiële’ diagnose geworden. Laat ik er maar meteen duidelijk over zijn dat ik niet zo van diagnoses houd. Er kleven voor mij nogal wat gevaren aan. Diagnoses zijn in wezen negatief-kritisch. Ze richten zich op dat wat verkeerd gaat in het leven van mensen en zeggen niets over hun ongetwijfeld ook aanwezige sterke kanten. En ik richt mij nu eenmaal liever op deze gezonde kant. Op hun mogelijkheden en hun kracht. Diagnoses doen iets met mensen en doen iets met hulpverleners. Onderzoek heeft laten zien dat gediagnosticeerde mensen de neiging hebben zichzelf als zieker te zien dan mensen zonder diagnose. Zij schatten hun situatie als moeilijker en ernstiger in en zijn pessimistischer over hun mogelijkheden. Een diagnose kan rust geven, nu weet je tenminste wat er aan de hand is. Maar achter een diagnose kun je je ook verschuilen, het kan een ‘eindstation’ worden. Toen ik eens in een multiprobleem gezin een moeder aansprak op haar verantwoordelijkheid, antwoordde zij mij verontwaardigd: “Maar dat kan ik helemaal niet, ik heb borderline!” Ook hulpverleners hebben de neiging diagnoses als een vaststaand feit aan te nemen en de cliënt verder te zien door de bril van de diagnose. Het is mijn ervaring dat deze bril enorm kan vertekenen. Kijkend door deze bril is de kans groot dat we elk gedrag interpreteren aan de hand van deze diagnose. Maar veel gedrag kan ook heel anders geïnterpreteerd worden. Een borderline-cliënte van 23 jaar had moeite met het aangaan en onderhouden van relaties. Dit werd gezien als karakteristiek voor haar stoornis. In gesprek met haar werd echter duidelijk dat zij het niet prettig vond dat zij in relaties steeds de behoeftige partij was. Zij wilde ook iets betekenen voor anderen. Dit was dus in feite een heel gezonde kant van haar en helemaal geen kenmerk van haar ‘ziekte’. Diagnoses kunnen dus verblinden. We zien niet langer de mens achter de diagnose met al zijn ‘goede redenen’ voor het ontwikkelde gedrag en al zijn goede intenties en gezonde mogelijkheden. Diagnoses verschaffen ons hulpverleners een gevoel van veiligheid, ze geven ons grond onder de voeten. Net als de cliënt weten ook wij nu tenminste wat er aan de hand is. Maar ook voor ons kunnen diagnoses vervolgens ontmoedigend werken. In plaats van op zoek te gaan naar de mogelijkheden van onze cliënt raken we gefixeerd op de onmogelijkheden en dat verlamt. Te vaak kreeg ik te horen: “Maar dat kan toch helemaal niet, die cliënt heeft toch… en dan volgde de diagnose. Als een soort levenslang oordeel. Ik heb gewerkt met mensen met aan autisme verwante stoornissen, met ADHD, met borderline, met dwangneuroses, depressies en angststoornissen en ik heb mij telkens weer verbaasd over wat er allemaal wel mogelijk was, zolang ik hen maar bleef zien en behandelen als in wezen capabele mensen, zij het met een handicap. Een handicap moet nooit een reden zijn om de moed op te geven, om niets meer te hoeven en niets meer te doen. Met een handicap moet je leren leven, zo volledig mogelijk. En dat kan alleen wanneer we mensen zo volledig mogelijk blijven aanspreken op hun gezonde delen, op hun mogelijkheden om nieuwe ervaringen op te doen en daarvan te leren en te groeien, op hun verantwoordelijkheden en op hun verlangen om gelijkwaardig te zijn aan alle andere mensen. Een diagnose is een interpretatie van de feiten. Het zegt niet wie iemand is, maar hoe ik iemand zie. Iedere diagnose is in feite subjectief. Het is mijn interpretatie van de werkelijkheid van een ander. Diagnosticeren vindt plaats in de hulpverleningsrelatie en is als zodanig een wederkerig proces, waarbij de kwaliteit van de interactie tussen hulpverlener en cliënt de kwaliteit van de verkregen informatie zal bepalen en dus de betrouwbaarheid van de diagnose. Dit verklaart hoe het kan dat verschillende hulpverleners dezelfde cliënt verschillend kunnen diagnosticeren, waarbij ze voor hun gevoel allemaal gelijk hebben. Een slechte klik met de hulpverlener levert bijna altijd een zwaardere diagnose en een slechtere prognose op. Een diagnose is ook geen statisch gegeven. Het is onze interpretatie van wie de cliënt op dit moment is. Maar mensen veranderen, situaties veranderen, relaties veranderen. Mensen doen andere, nieuwe, betere of juist slechtere ervaringen op. Daardoor worden zij beïnvloedt en daardoor veranderen zij. Wanneer wij dit niet zouden onderkennen zou hulpverlenen ook zinloos zijn. Een diagnose is meestal incompleet. Wanneer wij iemand diagnosticeren als een typische borderliner, dan zegt ons dit nog niets over hoe iemand zo geworden is, op welke manier hij een typische borderliner is, want geen twee borderliners zijn gelijk, en over wáár voor deze persoon de weg eruit ligt. Dat maakt een diagnose beperkt. Een goede diagnose moet in mijn ogen iets zeggen over de ontstaansgeschiedenis van de stoornis, over wat er aan de hand is in het huidige leven van de cliënt en over wat er moet gebeuren om nieuw, ander gedrag te ontwikkelen. Het is Lorna Smith Benjamin die geprobeerd heeft de DSM IV op deze wijze vorm te geven. Zij plaatst zowel de diagnose van persoonlijkheidsstoornissen als de behandeling ervan in een interpersoonlijk kader. Daarmee sluit zij aan bij mijn uitgangspunt, dat alle problemen van mensen ontstaan tussen mensen en dus ook het beste in een relationeel kader kunnen worden bekeken, behandeld en opgelost. De ervaringen die wij met elkaar opdoen blijken veel invloedrijker, ook in therapie, dan individueel inzicht. Lorna Smith Benjamin geeft de borderlinepersoonlijkheid de ondertitel mee: “My misery is your command”. Dit betekent zoveel als: “Met mijn ellende kan ik jou controleren”. In het leven van de borderlinepersoonlijkheid is vaak zo’n beetje alles fout gegaan wat er maar fout kon gaan. Zij komen uit een zeer instabiele situatie en kenmerken zichzelf als gevolg daarvan door een grote mate van instabiliteit op het gebied van alle drie de belangrijkste psychische functies: denken, voelen en gedragen. Hun denkwereld is aan snel wisselende opvattingen onderhevig. Het ene ogenblik vinden ze dit en het andere dat en hun denken verloopt in uitersten. De wereld wordt over het algemeen ingedeeld in goed of slecht. Wanneer je jezelf in een instabiele wereld bevindt heb je, net als jonge kinderen, een grote behoefte aan houvast. Denken in zwart-wit verschaft duidelijkheid. Nuances en grijstonen zijn interpretatiegevoelig en daarvoor moet je zelf kunnen putten uit een scala aan ervaringen die je helpen grijstonen en nuances te zien, te interpreteren en op waarde te schatten. En deze meer genuanceerde ervaringen mist de borderliner nu juist. In hun wereld stond je aan de goede kant of aan de verkeerde, je hoorde erbij of je hoorde er niet bij. Voor individuele differentiatie was weinig ruimte en weinig begrip. Alles wat anders was, was per definitie gevaarlijk en iedereen die anders was, was fout. Ook hun gevoelsleven wordt gekenmerkt door snel wisselende stemmingen, die op anderen een buitenproportionele indruk maken. Ze reageren heftig op wat anderen zeggen of op dingen die anderen doen. De borderliner groeit op in een multiprobleemsituatie. Niet per se in de lagere sociaal-economische klasse, maar wel in een multiprobleemsituatie die voor het kind chaotisch is, omdat zij wordt gekenmerkt door veel verschillende boodschappen. De signalen die het kind krijgt zijn heftig en verwarrend. De situatie voelt niet veilig en het kind kan zich niet veilig hechten. Dit blijft vervolgens het centrale thema in het leven: wel hechten – niet hechten, aantrekken en afstoten en dit in extreme mate. Want de behoefte is groot, maar de angst is even groot. Ieder kind heeft een aangeboren natuurlijke neiging om nabijheid te zoeken, zodat het zich veilig weet. Daarom is hechting aan de buitenwereld het eerste en basale doel van zijn ontwikkeling. Pas wanneer het kind zich op deze manier een veilige basis heeft verschaft komt het toe aan zijn tweede natuurlijke neiging: het verkennen van de buitenwereld en het zichzelf daarin ervaren als een autonoom wezen. Kinderen die niet goed gehecht zijn blijven op zoek naar deze basis en komen niet of nauwelijks toe aan het verkennen van de buitenwereld als autonoom persoon. Zij blijven in extreme mate gericht op het controleren van die buitenwereld in een niet aflatende poging zichzelf veiligheid te verschaffen. Iemand met een borderlinepersoonlijkheid is dan ook sterk context gebonden, zij zijn in hoge mate afhankelijk van de bevestiging van anderen en stellen zich ook zo op. Dit betekent dat zij heel snel in paniek raken wanneer zij het gevoel hebben dat ze deze bevestiging niet zullen krijgen of dreigen te verliezen. Vanuit deze paniek zullen ze alles in het werk stellen om de relatie opnieuw zo te bepalen dat ze deze zo vurig verlangde erkenning alsnog zullen krijgen. Een cliënte zei: “Ik was wanhopig en voelde me eenzaam en in de steek gelaten, omdat mijn vriend gezellig met andere mensen aan de klets was. Ik was heel jaloers. Ik zei dat ik mij niet goed voelde en dat hij mij direct maar naar huis moest brengen.” Maar hij zei: “We wonen vlakbij, ga jij maar zelf, dan kom ik later.” “Ik begon te huilen en te schreeuwen, maar moest uiteindelijk toch alleen naar huis gaan. Dat deed zo’n pijn. Ik nam een douche en sneed mezelf. Dat luchtte op.” Wanneer wij zelf onzeker zijn en geen grond onder onze voeten voelen, grijpen we om ons heen naar steun in de buitenwereld om staande te blijven en zullen we proberen om greep op deze buitenwereld te houden. Wanneer wij onszelf niet veilig voelen dan moet die buitenwereld ons veiligheid verschaffen, is het niet goedschiks, dan maar kwaadschiks! We worden dan allemaal goed in manipuleren, niet alleen de borderliner. Tenslotte is ook het gedrag van de borderlinepersoonlijkheid wispelturig. Het wordt gekenmerkt door impulsiviteit. Het ene ogenblik lopen ze over van enthousiasme, het andere ogenblik verdwijnen ze in negativiteit. Ze kunnen je overspoelen met de manier waarop ze contact maken en zich net zo snel weer terugtrekken, wanneer je reactie hen niet bevalt. Ze worstelen vaak met wisselende geestelijke en lichamelijke klachten en met voortdurende conflicten met de mensen uit hun omgeving, waarbij deze conflicten altijd de schuld van een ander zijn. Zij kunnen moeilijk alleen zijn. Zij verlangen sterk naar nabijheid, naar de aanwezigheid en de aandacht van anderen, maar zijn daar tegelijkertijd doodsbang voor. Ze krijgen snel ruzie, omdat ze vinden dat mensen zich op de verkeerde manier of teveel met hen bemoeien of omdat zij zich niet serieus genomen of onheus bejegend voelen. Aan de borderlinestoornis ligt vaak een pijnlijke en nogal eens erotisch getinte ouder-kind relatie ten grondslag. Zij zijn vaker dan gemiddeld in hun jeugd slachtoffer geweest van incest, geweld of emotionele verwaarlozing. Hun persoonlijke grenzen zijn vaak genegeerd en met voeten getreden. Door schade en schande hebben ze al heel jong geleerd hoe gevaarlijk het kan zijn om mensen te vertrouwen. Zij zijn meestal opgegroeid in een voor hen onoverzichtelijk gezin, waar de ene ramp, het andere drama leek op te volgen. Zonder deze drama’s leek het leven leeg, saai en betekenisloos. Zowel de situatie als de onderliggende verhoudingen waren onvoorspelbaar, structuurloos en onveilig. Het kind voelde zich een stuurloos scheepje in woelige baren en kon niets anders dan meedeinen en het hoofd boven water proberen te houden. Tegen de stroom ingaan was absoluut niet toegestaan, hulp was niet voorhanden. Je moest jezelf zien te redden. Persoonlijke autonomie werd als slecht ervaren. Loyaliteit aan de gezinsnormen, welke dat dan ook mochten zijn, was een absolute voorwaarde. Alles wat binnen het gezin gebeurde moest binnen het gezin blijven. In dat gezin doet het kind traumatische ervaringen van verwaarlozing op. Vaak is er een constante dreiging van gevaar, waarbij geïsoleerd raken dubbel gevaarlijk is. Er is voor het kind vaak een grote verwarring tussen liefde en pijn, tussen heel bijzonder en heel slecht zijn, zeker in geval van misbruik. “Papa zegt dat hij van me houdt, papa doet me pijn, mama is lief, mama beschermt mij niet”. Door al deze tegenstrijdige boodschappen weet het kind op den duur niet meer wie of wat het moet geloven en wie of wat het zelf is. Er ontstaat in het kind een verwarring van hulpeloosheid en almacht. De borderliner zal zich dan ook vaak als hulpeloos presenteren, maar met zijn hulpeloosheid een grote macht weten uit te oefenen.Tot haar vijfde jaar is Bianca een zorgeloos, lief en uitgesproken aanhankelijk kind. Dit is prettig voor haar moeder die zelf in een gezin is opgegroeid waar weinig genegenheid en gezelligheid bestond en die daardoor niet zo goed met intimiteit uit de voeten kan. Bianca’s vader is een opgewekte, lieve man die veel met zijn vier kinderen knuffelt. Wanneer Bianca vijf jaar is komt haar vader bij een verkeersongeval om het leven. Bianca’s moeder is verslagen en Bianca houdt haar eigen verdriet in. Ze wordt stil. Haar moeder kan niets met dit stille, teruggetrokken kind en er ontstaat een verwijdering tussen moeder en dochter. Drie jaar later gaat Bianca’s moeder samenwonen met een vriend van haar man, zodat ze er niet meer zo alleen voor zal staan. Deze man kent het gezin, is lief voor moeder en gek op de kinderen. Bianca hecht zich snel aan haar nieuwe vader. Ze is vanaf het begin zijn oogappel en hij geeft haar vaak kleine cadeautjes en altijd veel aandacht. Vanaf haar achtste wordt Bianca 5 jaar lang seksueel misbruikt door haar stiefvader. Hij zet haar onder grote druk om niets te vertellen, daar zou zij haar moeder heel veel verdriet mee doen. Op haar dertiende doet Bianca uiteindelijk met behulp van een derde aangifte. Haar stiefvader wordt veroordeeld. Moeder is heel erg ontdaan over het gebeurde en leeft echt met Bianca mee. Maar ze bezoekt ook trouw haar man in de gevangenis. Ze zegt dat hij zich schaamt en spijt heeft. Door de emotionele schok van alle gebeurtenissen zijn zij dichter naar elkaar toegegroeid en dit versterkt hun relatie. Moeder voelt zich verscheurd tussen man en dochter. Ze wil Bianca steunen, maar ze wil en kan de relatie niet verbreken. De dubbele boodschappen die Bianca van zowel haar stiefvader als haar moeder krijgt, zijn voor haar heel verwarrend. Ze voelt zich schuldig over de aangifte, maar ook kwaad op haar moeder. Zij vindt dat haar moeder haar in de steek laat. Uiteindelijk gaat ze de machtstrijd met moeder aan en eist van haar totale loyaliteit. Ze wil dat moeder elk contact met haar partner verbreekt. Wanneer moeder dit weigert wil ze niet langer thuis wonen en niets meer met haar moeder te maken hebben. Vanuit het pleeggezin probeert ze haar zelfs uit de ouderlijke macht te zetten. Dit alles-of-niets patroon blijft zich hierna in alle andere situaties herhalen. Ze speelt mensen tegen elkaar uit, probeert van alles af te dwingen en manipuleert met haar verleden van seksueel misbruik. Dat geeft haar het recht om voortaan alles zelf te bepalen. Ze komt met iedereen in conflict en komt tenslotte eenzaam en strijdlustig, verkommerend, boos en manipulatief in de hulpverlening terecht. Het kind heeft in zijn gezin vaak de ervaring dat narigheid, problemen en ziekte aandacht en liefde opleveren. Wanneer het hulpbehoevend en ellendig was dan ontving het de zorg waar het zozeer behoefte aan had. Dat waren de ogenblikken waarop het kind zich veilig en geborgen waande. Het gevolg hiervan is dat de borderlinepersoonlijkheid vaak verstrikt is in voortdurend escalerend symptoomgedrag. Dit is vaak de enige manier waarop zij de aandacht die zij nodig heeft succesvol kan afdwingen: “My misery is your command!” Het opgroeien in deze gezinnen heeft een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling tot gevolg die zich met name uit op de volgende gebieden: De borderlinepersoonlijkheid kent een intense angst om verlaten te worden. Het is in feite een hechtingsstoornis. Zij duiden al heel snel iets als negeren en kunnen dan van een absolute fan veranderen in een gevaarlijke vijand. Ze worden dan controlerend, blamerend en aanvallend met als enig doel de verloren gewaande bescherming opnieuw af te dwingen. Deze reactie kan zo heftig zijn dat het moeilijk is om je niet te laten overdonderen en bakzeil te halen. Zij kennen onstabiele en intense relaties die zich bewegen tussen extreme idealisatie en extreme degradatie. Zij zijn in staat om veel actieve liefde en bewondering te geven zolang ze zich beschermd weten. Ze kunnen sterk appelleren aan de redderfantasieën van anderen. Daardoor kan er een relatie ontstaan waarin zij de uitbuitende partij zijn van een goedbedoelende, maar véél te bange partner, die ze – vaak onder dreiging van zelfmoord – alle hoeken van de kamer laten zien. De borderliner heeft vage, onzekere en weinig stabiele gevoelens van identiteit. De eigen autonomie werd immers niet toegestaan en is daardoor maar heel beperkt tot ontwikkeling gekomen. Zij hebben de neiging zichzelf te ondergraven, op te geven vlak voor het doel is bereikt, plotseling van richting of van plan te veranderen en zich op de buitenwereld te richten in plaats van zichzelf te vertrouwen. De borderlinepersoonlijkheid is impulsief en grenzeloos, zowel in positieve als in negatieve zin. Aangezien zij niet zo goed weten wie ze zijn, wat ze willen en wat ze nodig hebben vinden zij het moeilijk zichzelf goed neer te zetten en te begrenzen. Zeker wanneer ze boos zijn kunnen ze impulsief dingen zeggen en doen waar ze korte tijd later al weer spijt van hebben en waarvoor ze zichzelf vreselijk op de kop kunnen geven. Ook daarin zijn ze vaak grenzeloos. De borderliner heeft een neiging tot zelfbeschadiging en dreigt vaak metzelfmoord.Een ervaring van verlating zet een destructief patroon in werking van: het devalueren van de relatie (jij deugt niet) naar het zich terugtrekken uit de relatie, naar het zich losmaken van de werkelijkheid omdat de eenzaamheid niet te verdragen is, naar een devalueren van zichzelf (ik deug niet, anders werd ik niet in de steek gelaten), naar het beschadigen en pijn doen van zichzelf. Door de pijn te ervaren krijgen ze weer contact met zichzelf en hun gevoel, komt er opluchting en keren ze terug in de werkelijkheid. Een jonge alleenstaande moeder met twee kinderen kan haar hoofd maar net boven water houden. Ze krijgt veel praktische hulp van haar ouders. Wanneer deze haar vertellen dat ze een vakantie van drie weken hebben gepland gunt ze hen dat van harte, maar ze heeft er toch een rotgevoel bij. Hoe moet dat nou met haar? Waar moet ze heen als ze het niet redt? Ze voelt zich op zichzelf teruggeworpen en krijgt medelijden met zichzelf. Hoewel ze het van zichzelf afkeurt vraagt ze zich toch af hoe haar ouders zo maar weg kunnen gaan en haar achterlaten, terwijl ze het zo moeilijk heeft. Dat maakt haar boos, maar tegelijkertijd schaamt ze zich daarvoor. Het houdt haar voortdurend bezig, ze draait in een kringetje rond en er komt niets meer uit haar handen. Dat zit haar ook weer dwars. Waarom kan ze dit niet loslaten? Ze is toch geen klein kind meer, verdorie! ’s Avonds probeert ze wat tv kanalen om afleiding te vinden, maar niets interesseert haar. Zal ze even iemand bellen? Misschien helpt dat. Maar wat moet ze dan zeggen? Dat ze in de war is omdat mammie en pappie op vakantie gaan? Ze zien haar aankomen! Dat slaat toch nergens op! Ze heeft nota bene zelf al kinderen. Ze gaat zich steeds rotter en eenzamer voelen en kan totaal geen greep meer krijgen op wat er allemaal aan tegenstrijdigs door haar heen gaat. Wanneer houdt dit nu eindelijk eens op? Wanneer wordt ze nu eens zelfstandig? Wat is ze toch een mislukkeling. Geen wonder dat haar huwelijk fout is gelopen. Wie wil er nu zo’n vrouw?Tegen elf uur ’s avonds is ze in zo’n spiraal naar beneden geraakt dat ze in een roes een scheermesje pakt en een paar flinke japen in haar arm zet. De pijn brengt haar terug in de werkelijkheid. Ze voelt zich opgelucht, maar schrikt ook van al het bloed op haar arm en op haar kleren. Ze wikkelt er gauw een badhanddoek omheen, grijpt de telefoon en belt haar ouders. De borderlinepersoonlijkheid is onderhevig aan stemmingswisselingen. Zij kunnen angstig, depressief of geïrriteerd zijn en dan schijnbaar zonder reden weer vrolijk, opgewekt en normaal doen. Zij kennen een chronisch gevoel van leegheid of verveling en voelen zich niet op hun gemak wanneer het leven voortkabbelt. Zij hebben deining nodig om te voelen dat ze leven, met als gevolg dat crisissen worden gezocht of desnoods gecreëerd. Hun leven is soms net een soap-opera. Dit is vaak heel frustrerend voor de hulpverlener die juist zijn uiterste best doet om rust en standvastigheid in alle chaos te brengen. De borderliner heeft last van niet-passende woede-uitbarstingen en is vaak op velerlei gebied in strijd verwikkeld. Met deze woede en strijd proberen zij relaties te controleren en zo de gewenste aandacht of erkenning af te dwingen. De borderliner kan stressgerelateerde psychotische ervaringen hebben, aangezien zij vaak moeilijk kunnen onderscheiden wat echt is en wat niet, wat ze kunnen vertrouwen en wat niet en wie ze zelf nu eigenlijk zijn. De borderlinepersoonlijkheid saboteert zichzelf wanneer het goed gaat, aangezien zij zich niet goed kunnen verhouden tot een situatie die prettig en goed is. Hun hele leven is erop gericht dit te bereiken, maar tegelijkertijd kunnen ze er niet mee omgaan. De onbekendheid ermee roept angst op en deze angst vormt meestal de aanzet tot het weer bergafwaarts gaan. De borderlinepersoonlijkheid gebruikt ziekte en problemen als een manier om zorg te ontvangen, aangezien ze de ervaring hebben dat dit de meest zekere manier is om die zorg ook te krijgen. Het mag duidelijk zijn dat mensen met de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling die wij borderline noemen niet gemakkelijk zijn om mee om te gaan. Zij hebben vaak een heftige impact op hun omgeving en dus ook op hun hulpverlener. Cliënten brengen ons meestal in dezelfde positie als waarin ze vroeger zelf verkeerd hebben. Ze doen als het ware met ons wat er vroeger met hen gebeurd is. De meeste hulpverleners ervaren in hun interactie met een borderliner al snel een gevoel van hopeloosheid en machteloosheid. Wat je ook zegt of doet, het leidt nergens toe en na een poosje weet je niet meer waar je het zoeken moet. Dat is precies de situatie waarin je cliënt is opgegroeid en net als onze cliënt zullen wij om grond onder onze voeren te krijgen, geneigd zijn de situatie te gaan controleren door de ander te gaan controleren. De meeste diagnoses en behandelwijzen voor borderliners zijn erop gebaseerd ervoor te zorgen dat wij als hulpverleners niet verstrikt raken in de netten van de borderliner. Zij zijn meer gericht op het voorkomen van escalaties dan op het creëren van verandering. Angst voert daarbij in feite de boventoon en angst voert ons zelden in de goede richting. Zij richt zich doorgaans op wat niet goed is en wat allemaal nog fout kan gaan en niet op wat gezond is en goed kan gaan. Daarvoor hebben wij vertrouwen nodig. Maar uit de nogal gangbare visie dat de borderliner een bijna onbehandelbare problemenmaker is, die voortdurend probeert jou te manipuleren spreekt weinig vertrouwen. Feitelijk hopen we dat, wanneer wij uit alle valstrikken kunnen blijven, de borderlinepersoonlijkheid uiteindelijk op zichzelf teruggeworpen zal worden en dan ‘vanzelf’ de eigen autonomie zal gaan ontwikkelen, omdat dat dan wel moet. De narigheid van deze gedachtegang is dat op zichzelf teruggeworpen worden nu juist een bekend patroon voor de borderliner is en tevens zijn diepste angst. Zij zullen zich hiertegen dus tot het uiterste verzetten, een verzet dat vanuit hen gezien zeer gezond is, maar dat door de hulpverlening geduid zal worden als een symptoom van hun ‘ziekte’. Op die manier leveren wij onze bijdrage aan de wanhopige en pijnlijke cirkel van je vastklampen aan iemand, op jezelf teruggeworpen worden en hulpeloos rondspartelen tot je weer iets of iemand vindt om je aan vast te klampen, een nieuwe reddingsboei, nieuwe hoop. Het is mijn ervaring dat we een borderliner niet op zichzelf terug moeten werpen, maar dat we juist met hen in relatie moeten gaan. Dat is immers precies wat zij moeten leren. Zij moeten leren relaties aan te gaan en te onderhouden op zo’n manier dat daarin zowel zijzelf als de ander tot zijn recht komt. Wanneer wij als hulpverlener de hulpverleningsrelatie strikt zakelijk houden dan leren we hen niet hoe zij een constructieve persoonlijke relatie kunnen aangaan en onderhouden. En aangezien de borderlinepersoonlijkheid precies daar nooit een voorbeeld van heeft gehad hebben zij dit voorbeeld hard nodig om te kunnen ervaren wat constructief persoonlijk zijn nu eigenlijk inhoudt. Menselijk gedrag leren we met name door voorbeeld en ervaring. We leren dat door te zien hoe onze ouders met elkaar en met anderen omgaan en door te ervaren hoe ze met ons omgaan. Missen mensen dit voorbeeld en deze ervaring, dan begrijpen ze niet goed wat we bedoelen wanneer we hen inzicht in hun situatie proberen te geven. Ze horen de woorden wel maar die zijn in feite betekenisloos voor hen. Het is zoals de grote 19e eeuwse filosoof Kant al stelde: alle kennis begint met ervaring. Zonder ervaring zijn de begrippen van het verstand leeg. Onze cliënten komen in de problemen omdat ze een aantal essentiële ervaringen in hun leven gemist hebben. Wanneer we hen willen helpen nieuw ander gedrag te ontwikkelen, dan is het belangrijk dat we hen niet alleen vertellen maar ook laten ervaren wat dit inhoudt. Alleen dan kunnen mensen werkelijk leren. De borderlinepersoonlijkheid is als geen ander gevoelig voor signalen uit de omgeving. Zij gebruiken deze interpersoonlijke gevoeligheid echter destructief. Ze willen anderen dwingen te zijn zoals zij willen dat ze zijn. Wat ze moeten leren is dat anders zijn OK is. Zij moeten leren differentiëren om zo uiteindelijk hun eigen anders zijn, hun autonomie, te kunnen ontdekken, waarderen en ontwikkelen. Dit betekent dat hulpverlener en cliënt moeten samenwerken in het onderzoeken en toestaan van onderlinge verschillen en het blokkeren van patronen die dat verhinderen. De relatie tussen borderliner en hulpverlener moet dus juist een intense en persoonlijke samenwerkingsrelatie zijn en geen afstandelijke, zakelijke relatie. Dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd, maar iemand met een borderlinepersoonlijkheid is moeilijk in de omgang en kan emotioneel uitputtend zijn. Hun gedrag roept heftige gevoelens op variërend van angst en medelijden tot onmacht en woede. Ze doen voortdurend een beroep op je en testen daarbij telkens uit hoe ver ze kunnen gaan. Als je niet uitkijkt, blijft er niets van je privacy over. Onder druk van heftige emoties, verwijten, depressies en suïcidedreiging laten hulpverleners zich alle kanten opsturen. Dingen die bij andere cliënten geen probleem zijn, zoals bv. het verzetten van een afspraak, kunnen bij borderliners tot zulke heftige reacties leiden dat de neiging groot is om hen bij alles tegemoet te komen. Dat is natuurlijk niet vol te houden. Wat dan te doen wanneer je niet afstandelijk wilt worden? De hulpverlener moet de eigen grenzen ervaren, bewaken en communiceren in plaats van zich te focussen op het begrenzen van de ander. Hij moet zich niet laten uitdagen en meeslepen, maar vriendelijk en stevig op eigen benen blijven staan, ongeacht of de cliënt zich gedraagt of compleet op z’n kop gaat staan. We hoeven daarbij helemaal niet te doen alsof dat gedrag ons koud laat. De kern is dat we ons niet laten verleiden van onze eigen positie af te wijken. Dat we anders durven zijn dan de cliënt wil. Hoe beter de hulpverlener dit weet vol te houden, hoe groter de kans is dat het extreme gedrag uitdooft en hoe minder het nodig is om afstandelijk te worden. Afstand houden is in iedere professionele relatie nodig, dus ook in iedere hulpverleningsrelatie en zeker in de relatie met een borderline-cliënt. Maar dit afstand houden moet altijd gebeuren vanuit een oprechte en warme betrokkenheid en nooit vanuit een zakelijk oordeel, wat een diagnose in feite is, of vanuit koele, zogenaamd professionele, afstandelijkheid. Een dergelijke koele afstandelijkheid is in zijn kern afwijzend en vijandig naar de cliënt toe, waardoor het oude patroon zich herhaalt in plaats van dat een nieuwe ervaring wordt opgedaan. Juist het scheppen van afstand zie ik in het werken met borderliners als een grote valkuil. Zij moeten immers leren hoe zij zich constructief op mensen kunnen betrekken, niet zozeer hoe zij afstand moeten houden. Stappen in het werken met de borderlinepersoonlijkheid Normaliseer Ga niet mee in de probleemdefinities van de cliënt, maar kijk ook niet teveel door de probleembril van de diagnose. Behandel hen als normale, capabele mensen en spreek hen aan op hun kracht en op hun mogelijkheden. Werk samen De borderliner functioneert in de hulpverlening vaak als een hol vat en is voortdurend bezig zeker te stellen dat hij ondersteuning zal krijgen. Wij hulpverleners zijn gewone mensen die gevoelig zijn voor de misbruikende tactieken die de borderliner in zijn gezin van oorsprong heeft lerengebruiken.De waarheid en echtheid zijn in dit opzicht de beste vrienden van de hulpverlener. Hoe beter hij in staat is om open en eerlijk te zijn over alles wat er voorvalt in de interactie met zijn cliënt, hoe meer hij werkelijk helpend kan zijn. Het is belangrijk dat dit gebeurt in een relatie waarin hulpverlener en cliënt samenwerkende vrienden zijn en geen argwanende vijanden en waarin de hulpverlener vriendelijk en stevig op eigen benen kan blijven staan. Leg patronen bloot Het is belangrijk dat de cliënt leert zien dat er is wat er is en dat hij doet wat hij doet, omdat er was wat er was. Laat zien dat het huidige gedrag niet ‘ziek’ is, maar, hoewel niet constructief, een logisch gevolg van vroegere ervaringen. Stop destructieve patronen Probeer samen te ontdekken wat deze patronen uitlokt en laat zien dat deze reactie bij vroeger hoort en niet bij de huidige situatie. Maak duidelijk dat de cliënt hier vroeger geen keuze in had, maar nu wel. Dat hij kan kiezen voor nieuw en ander gedrag. Sta ook woede alleen toe wanneer die passend en proportioneel is. Versterk de eigenheid Maak in de cliënt een verlangen wakker om vrij te zijn van al die oude bindingen die hem gevangen houden in destructieve patronen. Bemoedig en inspireer, zodat het verlangen sterker kan worden dan de angst. Houdt hierbij wel oog voor de angst en bespreek die open. Help de cliënt om positief en liefdevol met zichzelf om te gaan door dit zelf te doen. Laat zien dat de cliënt vrij is om eigen beslissingen te nemen en hoe hij dit kan doen zonder een breuk te veroorzaken. Help nieuwe patronen aan te leren Wanneer de cliënt eenmaal vrij wil zijn om zelf het eigen leven vorm te geven, leert hij meestal snel. Het voorbeeld van en de ervaringen met de hulpverlener blijven daarbij heel belangrijk. Het is belangrijk dat deze autonoom kan zijn en tegelijkertijd vriendelijk en kalm. Het borderlinepatroon is een innerlijk conflict tussen macht en controle aan de ene kant en afhankelijkheid en hulpeloosheid aan de andere kant. Dit is in feite het conflict tussen beul en slachtoffer. Ieder mens, dus ook de borderliner, identificeert zich het liefst met het slachtoffer en is min of meer blind voor de beul in zichzelf. De borderline-cliënt zal zich dus altijd als hulpeloos slachtoffer presenteren, maar het gekke is dat wij ons al snel machteloos voelen. Precies hier kan de hulpverlener een omslag maken in dit patroon. Door stil te staan bij zijn gevoel en dit serieus te nemen heeft hij een kans de situatie om te draaien. Wanneer wij durven praten vanuit onze machteloze positie hebben zij een kans de beul in zichzelf tegen te komen, deze onder ogen te zien en er mee af te rekenen. Om deze positie te verkrijgen kan de hulpverlener het beste het volgende doen: Sta stil bij jezelf in plaats van je te focussen op je cliënt Wat is je eerste reactie Durf die te hebben Durf op jezelf te vertrouwen Houd de leiding vanuit wat jij wilt en nodig hebt • Houd de cliënt verantwoordelijk voor wat die wil en nodig heeft Durf deze twee posities naast elkaar te zetten en elkaar van daaruit te ontmoeten Borderline is een diagnose gebaseerd op het gedrag van iemand. Diagnoses gebaseerd op gedragspatronen zijn subjectief en dus altijd discutabel. Ze kunnen een hulp, een richtlijn zijn voor hulpverleners. Ze zijn nooit de volledige werkelijkheid van de cliënt. Helaas worden ze nog maar al te vaak wel als vaststaand gegeven en als oordeel over de cliënt gebruikt. Zelf hecht ik er dus niet zo aan, aangezien ik hoe een probleem genoemd wordt veel minder belangrijk vind dan hoe het kan worden opgelost. Maar ook omdat ik diep doordrongen ben van de relativiteit ervan. Persoonlijkheidsstoornis is een concept. Afhankelijkheid is een concept. Destructief is een concept. Iedere conclusie, iedere diagnose is slechts een concept. De werkelijkheid kán alleen maar, en zal altijd blijken in de persoonlijke ontmoeting. Om die aan te durven gaan is het nodig dat we vertrouwen hebben, zowel in onszelf als in onze o-zolastige borderline-cliënt.